Dit weekend waren wij nog eens in Antwerpen.
Of liever, een deelgemeente van de koekenstad.
Dat komt zo: onze dochter schildert in haar vrije tijd, en wij waren uitgenodigd op een vernissage van haar werken. Die vernissage ging door in Borgerhout, een boogscheut van Antwerpen verwijderd. Na het bezichtigen van haar werken besloten we nog even in Borgerhout te blijven en de streek te verkennen.
Dat viel reuze mee, alle clichés over de Antwerpenaren konden we zonder meer ontkrachten.
Niemand keek op ons neer.
Alle clichés over de Antwerpenaren konden we zonder meer ontkrachten. Niemand keek op ons neer.
Een kniesoor die stelt dat Borgerhout al meer een stuk van de parking is, en niet echt ‘’t Stad’, maar voor ons viel dat allemaal onder de noemer ‘Antwerpen'. Ook kon je stellen dat we voornamelijk bediend werden door vriendelijke Belgen van Marokkaanse afkomst, en dat die niet het prototype van een sinjoor zijn, maar voor ons zijn het Antwerpenaren.
Dus werden we overmoedig, en besloten een grote steenweg over te steken, op zoek naar nog meer vertier. Op naar de Dagenraadplaats.
Wat we daar zagen deed ons denken aan Dok Noord in Gent: dezelfde bakfietsen, dezelfde jonge mensen met kinderen, dezelfde rommel op de rommelmarkt, ja zelfs dezelfde cocktails op de terrassen. Onnodig te zeggen dat we ons dadelijk thuis voelden: hier werd niet op ons neergekeken.
De parking was welkom in ‘t Stad.
Maar toen moet er toch iets misgelopen zijn. Ik kan het niet juist aanduiden, maar toen we besloten om iets te eten, zochten we een leuk restaurantje.
Leuk terrasje, maar we besloten binnen te gaan, omdat het weerbericht wat dreigde met regen.
Het was er smal.
Vlakbij de deur zat een koppeltje aan een tafeltje. Ze hadden een hond.
En, een lange leiband. Zo lang dat hij de doorgang belemmerde.
Hier stonden we: geprangd tussen een snuffelende hond en een collega die met van alles bezig was behalve ons een plaats aan te wijzen
Een normaal mens zou z'n hond wat korter houden, en de doorgang verlenen aan de mensen. Een heel normaal mens zou z'n hond niet meenemen op restaurant. Dat was hier niet het geval.
De kerel keek ons vriendelijk aan, met een blik van: heb je mijn hond gezien? Je mag hem aaien. Hij doet niets hoor!
Iedereen die mij kent weet dat ik meer een kattenpersoon ben, dus negeerde ik de blik, en duwde de hond weg met mijn been. De hond was duidelijk gewoon geaaid te worden, maar geen haar op mijn hoofd dacht eraan te beginnen. De hond begon aan mijn been (en hoger) te snuffelen ...
Een vriendelijk meisje kwam op ons af, en vroeg ons om te wachten om plaats te nemen tot haar collega ons een plaatsje zou aanwijzen. Vriendelijk dat wel, alleen; ze deed het in het Engels. Blijkbaar is de voertaal Engels in ‘t Stad, dacht ik.
Hier stonden we: geprangd tussen een snuffelende hond, die gelukkig niets deed, en een collega van een Engelssprekend meisje, die met van alles bezig was behalve ons een plaats aan te wijzen. Na een paar minuten besloten we dat het goed was geweest. Ik duwde de hond weg, en we verlieten het pand.
Op naar de vriendelijke Antwerpenaren van Marokkaanse oorsprong. Want die kennen tenminste Nederlands.